In de tegenspraak tussen
Toen en nu gekomen,
Vermomden wij ons
Als dorre steen.
In de steenstand gesprongen
Stonden wij in de spotlight
Creaturen van de nacht en
Ik herinner me: we lachten.
Onze lachlippen tuitten zich
Regen letters aaneen tot
Woorden aaneen tot zinnen
Aaneen tot zin
En we geloofden daarin.
Onze steenpuisten sprongen
Sprankelend open, onze liefde
Zo zichtbaar voor iedereen.
Slachtofferogen keken
Argwanend weetalhersenen
Vroegen zich af.
Dus tussen vandaag en gisteren
Gekomen, eenmaal in die
Paradox gevangen,
Bevinden we ons op een deurmat
Voor ons gapende leegte
Achter ons een zwart gat.
Enkel die deurmat
Waarop welkom staat.