Soms is de waanzin een
wereld op zich, de bliksem
een bron van stille hoop,
de wind het gesprek van een paar
duizend goden,
dat zich kenmerkt door de
trage ritmiek van de hart-
slag in een vorige seconde,
een klap die weerklinkt en
weerkaatst in de bergen.
De regen zal een katharsis
zijn, een weerlicht na de
zonneschijn, een rots
in de branding. Want al deze
dingen zijn essentie op zich,
druppels op een reeds lang
verkoolde plaat.
Telkens opnieuw overvalt het onweer
vanuit de verte de argeloze
wandelaar en verstijft de wind het
mulle zand onder zijn voeten.
Men zoekt de beschutting,
maar wordt ingehaald
door de sombere cadens der
elementen, een huiveringwekkend
panorama dat weldra weer geklonken
zal zijn, dat ooit over de bergen heen
verdwijnt.
Zo ook de regen,
de speldeprikken
op de huid.